woensdag 22 november 2023

De Aarde is een echt organisme

.De Aarde is een echt organisme, een echt levend wezen ... Wij behoren natuurlijk tot dit aardse organisme, we maken deel uit van het hele levende wezen van de Aarde.

Wanneer er een ontstekingsproces optreedt in het menselijk lichaam, dan wordt het hele lichaam overspoeld door koorts, het hele lichaam wordt overspoeld door een ziekte. Als we dit overbrengen naar het organisme van de Aarde, kunnen we zeggen dat het waar is dat ergens op Aarde een immorele actie plaatsvindt, dan is het voor het hele organisme van de Aarde hetzelfde als voor een persoon een klein abces op het menselijk lichaam dat het hele organisme ziek maakt ...

Het hele organisme van de aarde lijdt onder alles wat niet moreel is, en als individuen kunnen we niets immoreels doen zonder dat het hele aardse organisme eronder lijdt. Dit is in wezen een heel eenvoudig idee, maar het wordt door mensen met moeite begrepen.

Rudolf Steiner: 13 juni 1911, GA 127

naar inhoudsopgave update

vrijdag 27 oktober 2023

grote Wachter op de drempel

Men kan mensen tegenkomen die bijvoorbeeld wel in karma en reïncarnatie geloven maar omdat ze een zwaar levenslot hebben getroffen (naar hun eigen) oordeel er vanaf zouden willen zien om na dit huidige leven nog een keer opnieuw te incarneren.
In onderstaand verhaal wat nu kort samengevat word is dat inderdaad een mogelijkheid volgens Rudolf Steiner..
Tussen 2 incarnaties in komt de mens terecht in de geestelijke wereld bij wat het middernachtelijke uur genoemd word.
Nadat deze mens eerst de kleine wachter op de drempel (een soort compilatie van alle tekortkomingen van die mens als gestalte zichtbaar) ontmoet heeft volgt nu de ontmoeting met de grote Wachter op de drempel. Dat blijkt dan de Christus te zijn.
De mens heeft een keus of blijven in de hemelse gewesten of spirituele wereld of nirwana* (op de naam komt het niet zo aan) een oord van eeuwige gelukzaligheid ....of weer terug gaan naar de aarde.
Dat eerste is heel aanlokkelijk. Maar de mens maakt daar geen verdere ontwikkeling meer door hij blijft zoals hij op dat moment geworden is. Of...... hij gaat weer terug naar de aarde met alle bijbehorende kommer en kwel, maar kan zich daar wel veel verder ontwikkelen. De Christus toont de mens wat deze in een toekomstige staat " kan" worden. Immers de mens als 10e hiërarchie is bestemd om door vrijheid tot liefde te komen. De verantwoording voor alle medebroeders is dan wel gevraagd.

* Das (heutige) «Aufgehen in Nirvana», das ja schon eine «heilige Lehre des Orients
» geworden ist, ist weit entfernt von der alten Auslegung des Nirvana, das eigentlich
ein Anstreben des Äquilibrium aus dem alten Hellsehen heraus war. Was
sich der dekadente Orientale heute noch immer unter dem Nirvana vorstellt, ist die
verluziferisierte Welt. 203.140

Wel een beetje ouderwetse spelling :}

-Thans verschijnt de tweede Wachter aan de Drempel" voor deze van alle stoffelijke banden bevrijde ziel en spreekt ongeveer als volgt: ,,Gij zijt onttogen aan de wereld der zinnea. Nu kunt gij- dit recht komt u toe- verblijf houden in de bovenzinnelijke wereld. Van hier kan voortaan uw werkzaamheid uitgaan. Om uwentwille hebt gij uw lichamelijk leven in zijn huidige vorm niet langer van node. Zoudt gij niets anders willen verwerven dan het vermogen om in de bovenzinnelijke wereld te wonen, gij zoudt in de stoffelijke niet meer behoeven terug te keren. Maar thans, vestig uw blik op mij. Zie, hoe oneindig verheven ik ben boven alles wat gij tot dusver uit uzelf hebt doen worden. Gij hebt uw trap van vervolmaking bereikt met behulp van vermogens, die gij hebt kunnen ontwikkelen in de zintuigelijke wereld, zolang gij op deze aangewezen waart. Maar nu moet de tijd aanbreken, waarop uw verloste krachten verder aan die wereld voortbouwen. Tot hiertoe hebt gij slechts uzelf verlost; thans kunt gij die de vrijheid verkregen hebt, ook al uw medeschepselen in de stoffelijke wereld bevrijden. Als enkeling hebt gij tot op heden gestreefd; maakt u thans tot een lid van het grote Geheel, teneinde niet uzelf alleen mede te brengen in de bovenzinnelijke wereld, maar alles wat de stoffelijke wereld bevat. In de toekomst zult gij met mijn gestalte één kunnen worden; maar ik kan de zalig
heid niet smaken, zolang er nog onzaligen zijn! Nu gij als enkele mens bevrijd zijt, zoudt gij wel terstond willen ingaan tot het rijk van het bovenzinnelijke. Dan echter zoudt gij moeten neerzien op de nog niet verloste wezens in de wereld der zinnen. En gij had uw lot van het hunne losgescheurd. Maar gij zijt allen met elkander verbonden. Allen hebt gij moeten afdalen in de zintuigelijke wereld om krachten voor een hogere wereld uit haar te putten. Door u van hen af te zonderen zoudt gij de krachten misbruiken, die gij slechts hebt kunnen ontwikkelen in gemeenschap met hen. Waren zij niet afgedaald, ook gij waart daartoe niet in staat geweest; zonder hen zouden de krachten voor een bovenzinnelijk bestaan u ontbreken. Deze krachten, met hen tezamen veroverd, moet gij ook met hen delen. Zo ontzeg ik u de toegang tot de hoogste gebieden der bovenzinnelijke wereld, zolang gij niet al de door u verworven krachten hebt aangewend ter verlossing uwer medeschepselen. Met het reeds verkregene moogt gij u ophouden in de lagere gebieden van het bovenzinnelijke; doch voor de Poort, die naar de hogere voert, sta ik - gelijk de Cherub met het vlammend zwaard voor het Paradijs- en zal u de toegang weigeren, zolang er in u nog krachten zijn, die gij in de stoffelijke wereld ongebruikt hebt gelaten. En zo gij de uwe niet gebruiken wilt, zullen anderen komen en ze aanwenden; dan neemt een hoge bovenzinnelijke wereld alle vruchten uit de stoffelijke in zich op; maar u is de bodem onttrokken, waarmede gij waart vergroeid. De gelouterde wereld laat u in hare ontwikkeling achter en gij zult van haar zijn uitgesloten. Gij gaat dan het zwarte Pad, het Witte echter volgen zij, van wie gij u gescheiden hebt." 

hieronder versie origineel Duits en vertaald Engels
 
Dieser so aus allen sinnlichen Banden befreiten Seele tritt
nun der zweite «Hüter der Schwelle» entgegen und
spricht etwa folgendes:
 
«Du hast dich losgelöst aus der Sinnenwelt. Dein Heimatrecht
in der übersinnlichen Welt ist erworben. Von
hier aus kannst du nunmehr wirken. Du brauchst um
deinetwillen deine physische Leiblichkeit in gegenwärtiger
Gestalt nicht mehr. Wolltest du dir bloß die Fähigkeit
erwerben, in dieser übersinnlichen Welt zu wohnen,
du brauchtest nicht mehr in die sinnliche zurückzukehren.
Aber nun blicke auf mich. Sieh, wie unermeßlich erhaben
ich über all dem stehe, was du heute bereits aus dir gemacht
hast. Du bist zu der gegenwärtigen Stufe deiner
Vollendung gekommen durch die Fähigkeiten, welche du
in der Sinnenwelt entwickeln konntest, solange du noch
auf sie angewiesen warst. Nun aber muß für dich eine
Zeit beginnen, in welcher deine befreiten Kräfte weiter
an dieser Sinnenwelt arbeiten. Bisher hast du nur dich
selbst erlöst, nun kannst du als ein Befreiter alle deine
Genossen in der Sinnenwelt mitbefreien. Als einzelner
hast du bis heute gestrebt; nun gliedere dich ein in das
Ganze, damit du nicht nur dich mitbringst in die über-
sinnliche Welt, sondern alles andere, was in der sinnlichen
vorhanden ist. Mit meiner Gestalt wirst du dich einst vereinigen
können, aber ich kann kein Seliger sein, solange
es noch Unselige gibt! Als einzelner Befreiter möchtest
du immerhin schon heute in das Reich des Übersinnlichen
eingehen. Dann aber würdest du hinabschauen müssen
auf die noch unerlösten Wesen der Sinnenwelt. Und du
hättest dein Schicksal von dem ihrigen getrennt. Aber ihr
seid alle miteinander verbunden. Ihr mußtet alle hinabsteigen
in die Sinnenwelt, um aus ihr heraufzuholen die
Kräfte für eine höhere. Würdest du dich von ihnen trennen,
so mißbrauchtest du die Kräfte, die du doch nur in
Gemeinschaft mit ihnen hast entwickeln können. Wären
sie nicht hinabgestiegen, so hättest es auch du nicht können;
ohne sie fehlten dir die Kräfte zu deinem übersinnlichen
Dasein. Du mußt diese Kräfte, die du mit ihnen
errungen hast, auch mit ihnen teilen. Ich wehre dir daher
den Einlaß in die höchsten Gebiete der übersinnlichen
Welt, solange du nicht alle deine erworbenen Kräfte zur
Erlösung deiner Mitwelt verwendet hast. Du magst mit
dem schon Erlangten dich in den unteren Gebieten der
übersinnlichen Welt aufhalten; vor der Pforte zu den
höheren stehe ich aber <als der Cherub mit dem feurigen
Schwerte vor dem Paradiese> und wehre dir den Eintritt
so lange, als du noch Kräfte hast, die unangewendet geblieben
sind in der sinnlichen Welt. Und willst du die deinigen
nicht anwenden, so werden andere kommen, die sie
anwenden; dann wird eine hohe übersinnliche Welt alle
Früchte der sinnlichen aufnehmen; dir aber wird der Boden
entzogen sein, mit dem du verwachsen warst. Die
geläuterte Welt wird sich über dich hinausentwickeln. Du
wirst von ihr ausgeschlossen sein. So ist dein Pfad der
schwarze, jene aber, von welchen du dich gesondert hast,
gehen den weißen Pfad.»
So kündigt sich der «große Hüter» der Schwelle bald
an, nachdem die Begegnung mit dem ersten Wächter erfolgt
ist. Der Eingeweihte weiß aber ganz genau, was ihm
bevorsteht, wenn er den Lockungen eines vorzeitigen
Aufenthaltes in der übersinnlichen Welt folgt. Ein unbeschreiblicher
Glanz geht von dem zweiten Hüter der
Schwelle aus; die Vereinigung mit ihm steht als ein fernes
Ziel vor der schauenden Seele. Doch ebenso steht da die
Gewißheit, daß diese Vereinigung erst möglich wird, wenn
der Eingeweihte alle Kräfte, die ihm aus dieser Welt zugeflossen
sind, auch aufgewendet hat im Dienste der Befreiung
und Erlösung dieser Welt. Entschließt er sich, den
Forderungen der höheren Lichtgestalt zu folgen, dann
wird er beitragen können zur Befreiung des Menschengeschlechts.
Er bringt seine Gaben dar auf dem Opferaltar
der Menschheit. Zieht er seine eigene vorzeitige Erhöhung
in die übersinnliche Welt vor, dann schreitet die
Menschheitsströmung über ihn hinweg. Für sich selbst
kann er nach seiner Befreiung aus der Sinnenwelt keine
neuen Kräfte mehr gewinnen. Stellt er ihr seine Arbeit
doch zur Verfügung, so geschieht es mit dem Verzicht, aus
der Stätte seines ferneren Wirkens selbst für sich noch
etwas zu holen. Man kann nun nicht sagen, es sei selbstverständlich,
daß der Mensch den weißen Pfad wählen
werde, wenn er so vor die Entscheidung gestellt wird. Das
hängt nämlich ganz davon ab, ob er bei dieser Entscheidung
schon so geläutert ist, daß keinerlei Selbstsucht ihm
die Lockungen der Seligkeit begehrenswert erscheinen
läßt. Denn diese Lockungen sind die denkbar größten.
Und auf der anderen Seite sind eigentlich gar keine besonderen
Lockungen vorhanden. Hier spricht gar nichts zum
Egoismus. Was der Mensch in den höheren Regionen
des Übersinnlichen erhalten wird, ist nichts, was zu ihm
kommt, sondern lediglich etwas, das von ihm ausgeht: die
Liebe zu seiner Mitwelt. Alles, was der Egoismus verlangt,
wird nämlich durchaus nicht entbehrt auf dem schwarzen
Pfade. Im Gegenteil: die Früchte dieses Pfades sind gerade
die vollkommenste Befriedigung des Egoismus. Und
will jemand nur für sich die Seligkeit, so wird er ganz
gewiß diesen schwarzen Pfad wandeln, denn er ist der für
ihn angemessene.
Es darf daher niemand von den
Okkultisten des weißen Pfades erwarten, daß sie ihm eine
Anweisung zur Entwickelung des eigenen egoistischen
Ich geben werden. Für die Seligkeit des einzelnen haben
sie nicht das allergeringste Interesse. Die mag jeder für
sich erreichen. Sie zu beschleunigen ist nicht die Aufgabe
der weißen Okkultisten. Diesen liegt lediglich an der Entwickelung
und Befreiung aller Wesen, die Menschen und
Genossen des Menschen sind. Daher geben sie nur Anweisungen,
wie man seine Kräfte zur Mitarbeit an diesem
Werke ausbilden kann. Sie stellen daher die selbstlose
Hingabe und Opferwilligkeit allen anderen Fähigkeiten
voran. Sie weisen niemand geradezu ab, denn auch der
Egoistischste kann sich läutern. Aber wer nur für sich
etwas sucht, wird, solange er das tut, bei den Okkultisten
nichts finden. Selbst wenn diese ihm nicht ihre Hilfe entziehen;
er, der Suchende, entzieht sich den Früchten der
Hilfeleistung. Wer daher wirklich den Anweisungen der
guten Geheimlehrer folgt, wird nach dem Übertreten der
Schwelle die Forderungen des großen Hüters verstehen;
wer diesen Anweisungen aber nicht folgt, der darf auch
gar nicht hoffen, daß er je zur Schwelle durch sie kommen
werde. Ihre Anweisungen führen zum Guten oder
aber zu gar nichts. Denn eine Führung zur egoistischen
Seligkeit und zum bloßen Leben in der übersinnlichen
Welt liegt außerhalb der Grenzen ihrer Aufgabe. Diese
ist von vornherein so veranlagt, daß sie den Schüler so
lange von der überirdischen Welt fernhält, bis dieser sie
mit dem Willen zur hingebenden Mitarbeit betritt.
 
uit GA10
LEBEN UND TOD.
DER GROSSE HÜTER DER SCHWELLE

“Thou hast released thyself from the world of the senses. Thou hast won the right to become a citizen of the supersensible world, whence thine activity can now be directed. For thine own sake, thou dost no longer require thy physical body in its present form. If thine intention were merely to acquire the faculties necessary for life in the supersensible world, thou needest no longer return to the sense-world. But now behold me. See how sublimely I tower above all that thou hast made of thyself thus far. Thou hast attained thy present degree of perfection thanks to the faculties thou wert able to develop in the sense-world as long as thou wert still confined to it. But now a new era is to begin, in which thy liberated powers must be applied to further work in the world of the senses. Hitherto thou hast sought only thine own release, but now, having thyself become free, thou canst go forth as a liberator of thy fellows. Until today thou hast striven as an individual, but now seek to coordinate thyself with the whole, so that thou mayst bring into the supersensible world not thyself alone, but all things else existing in the world of the senses. Thou wilt some day be able to unite with me, but I cannot be blessed so long as others remain unredeemed. As a separate freed being, thou wouldst fain enter at once the kingdom of the supersensible; yet thou wouldst be forced to look down on the still unredeemed beings in the physical world, having sundered thy destiny from theirs, although thou and they are inseparably united. Ye all did perforce descend into the sense-world to gather powers needed for a higher world. To separate thyself from thy fellows would mean to abuse those very powers which thou couldst not have developed save in their company. Thou couldst not have descended had they not done so; and without them the powers needed for supersensible existence would fail thee. Thou must now share with thy fellows the powers which, together with them, thou didst acquire. I shall therefore bar thine entry into the higher regions of the supersensible world so long as thou hast not applied all the powers thou hast acquired to the liberation of thy companions. With the powers already at thy disposal thou mayst sojourn in the lower regions of the supersensible world; but I stand before the portal of the higher regions as the Cherub with the fiery sword before Paradise, and I bar thine entrance as long as powers unused in the sense-world still remain in thee. And if thou dost refuse to apply thy powers in this world, others will come who will not refuse; and a higher supersensible world will receive all the fruits of the sense-world, while thou wilt lose from under thy feet the very ground in which thou wert rooted. The purified world will develop above and beyond thee, and thou shalt be excluded from it. Thus thou wouldst tread the black path, while the others from whom thou didst sever thyself tread the white path

en een slechte nederlandse vertaling

"Je hebt jezelf losgemaakt van de wereld van de zintuigen. Je geboorterecht
in de bovenzintuiglijke wereld is verworven. Van hieruit kun je nu werken. Voor je
fysieke lichaam in zijn huidige vorm voor jezelf.
 Als je slechts het vermogen wilde verwerven
om in deze bovenzinnelijke wereld te verblijven,
dan hoef je niet meer terug te keren naar de zintuiglijke wereld.
Maar kijk nu naar mij. Zie hoe onmetelijk superieur
Ik sta boven alles wat je vandaag al van jezelf hebt gemaakt.
Je hebt vandaag van jezelf gemaakt. Je bent tot het huidige stadium van je
perfectie door de vermogens die je kon ontwikkelen
in de wereld van de zintuigen toen je er nog van afhankelijk was.
Maar nu moet er een tijd voor jou aanbreken waarin je bevrijde vermogens zullen doorgaan met
werken aan deze wereld van de zintuigen. Tot nu toe heb je alleen jezelf
verlost, maar nu, als een bevrijd persoon, kun je ook al je
kameraden in de wereld van de zintuigen bevrijden. Als individu
heb je tot op heden gestreefd; integreer jezelf nu in het geheel, zodat je niet alleen jezelf, maar ook al je kameraden in de wereld van de zintuigen bevrijdt.
zodat je niet alleen jezelf met je meeneemt naar de bovenzinnelijke
wereld, maar ook al het andere dat in de zintuiglijke wereld bestaat.
 Op een dag zul je in staat zijn om je met mijn vorm te verenigen, maar ik kan geen gezegende zijn zolang er nog steeds niet-gezegende zijn!
Als alleenstaande bevrijde persoon wil je vandaag het rijk van het bovennatuurlijke betreden.
 Maar dan zou je neer moeten kijkennaar de nog onverloste wezens van de wereld van de zintuigen. En je zou jouw lot van dat van hen gescheiden hebben. Maar jullie
zijn allemaal met elkaar verbonden. Jullie moesten allemaal afdalen
in de wereld van de zintuigen, om daaruit de krachten voor een hogere. Als je jezelf van hen zou afscheiden
zou je de krachten misbruiken die je alleen hebt kunnen ontwikkelen
die je alleen in gemeenschap met hen hebt kunnen ontwikkelen. Als
Als zij niet waren afgedaald, zou jij dat ook niet hebben gekund;
Zonder hen zouden jullie de krachten voor jullie bovenzinnelijk bestaan ontberen.
bestaan. Je moet de krachten die je hebt met hen delen.
met hen moet je ze ook delen. Daarom ontzeg ik jullie
de toegang tot de hoogste regionen van de bovenzinnelijke
wereld zolang je niet al je verworven krachten hebt gebruikt voor de
voor de verlossing van je mede-wereldlingen. Je mag, met
in de lagere regionen van de bovenzinnelijke wereld met wat je al hebt
van de bovenzinnelijke wereld; maar voor de poort naar het hogere
poort naar het hogere, sta Ik <als de cherub met het vurige zwaard
het paradijs> en ik zal u beletten binnen te gaan
zolang je nog krachten hebt die ongebruikt blijven in de zinnelijke wereld.
in de zinnelijke wereld.
En als gij niet de uwe niet wilt gebruiken, zullen anderen komen om ze te gebruiken.
dan zal een hoge, bovenzinnelijke wereld alle
alle vruchten van het zinnelijke ontvangen; maar van u zal de grond worden teruggetrokken
van u worden teruggetrokken, waarmee gij gegroeid zijt. De
gezuiverde wereld zal zich buiten jou ontwikkelen. Jij
zult ervan uitgesloten worden. Aldus is jouw pad het
zwarte pad, maar degenen van wie jij je hebt afgescheiden..,
bewandelen het witte pad."
Aldus kondigt de "grote bewaker" van de drempel zich spoedig aan
kort na de ontmoeting met de eerste bewaker.
heeft plaatsgevonden. Maar de ingewijde weet precies wat hem te wachten staat als hij
als hij zich laat verleiden tot een voortijdig verblijf in de bovenzinnelijke wereld.
van een voortijdig verblijf in de bovenzinnelijke wereld. Een onbeschrijfelijke
straling straalt van de tweede
van de Drempel; vereniging met hem staat als een ver doel voor het
doel voor de kijkende ziel. Maar er is ook de
zekerheid dat deze vereniging alleen mogelijk wordt wanneer de ingewijde
wanneer de ingewijde alle krachten heeft gebruikt die hem vanuit deze wereld zijn toegevloeid
uit deze wereld, ook heeft besteed in dienst van de bevrijding en
en verlossing van deze wereld. Als hij besluit om de
de eisen van de hogere lichtfiguur te volgen, dan zal hij in staat zijn om
zal hij kunnen bijdragen aan de bevrijding van het menselijk ras.
Hij offert zijn gaven op het offeraltaar
van de mensheid. Als hij de voorkeur geeft aan zijn eigen voortijdige verheffing
in de bovenzinnelijke wereld, gaat de stroom van de mensheid
de stroom van de mensheid over hem heen. Voor zichzelf
Na zijn bevrijding uit de wereld van de zintuigen kan hij niet langer
nieuwe krachten voor zichzelf. Als hij wel zijn werk
ter beschikking stelt, doet hij dat met het afstand doen van nog steeds
van de plaats van zijn verre activiteit voor zichzelf.
iets voor zichzelf. Er kan niet gezegd worden dat het vanzelfsprekend is dat de mens het witte pad kiest,
dat de mens het witte pad zal kiezen
wanneer hij zo voor de beslissing staat. De
hangt er volledig van af of hij op het moment van deze beslissing al
zo gezuiverd is dat geen enkel egoïsme de verlokking van gelukzaligheid
hem de verlokking van gelukzaligheid begeerlijk doet lijken.
de verlokking van zaligheid. Want deze verleidingen zijn de grootst denkbare.
En aan de andere kant zijn er eigenlijk geen speciale verleidingen.
Verzoekingen zijn aanwezig. Hier is helemaal niets aan
egoïsme. Wat de mens zal ontvangen in de hogere regionen
van het bovenzinnelijke is niets dat naar hem toekomt, maar slechts
tot hem komt, maar alleen iets dat uit hem voortkomt: liefde voor zijn
liefde voor zijn medemens. Alles wat egoïsme eist,
ontbreekt niet op het zwarte pad.
pad. Integendeel: de vruchten van dit pad zijn juist
de meest perfecte bevrediging van het egoïsme. En
iemand die alleen voor zichzelf zaligheid wil, zal zeker
hij zal zeker dit zwarte pad bewandelen, want het is het pad
dat bij hem past.
Niemand moet daarom van de
occultisten van het witte pad verwachten dat ze hem een
gebruiksaanwijzing geven voor de ontwikkeling van het eigen egoïstische
ego. Voor de gelukzaligheid van het individu
hebben zij niet de minste interesse in de gelukzaligheid van het individu. Ieder mag
voor zichzelf. Het is niet de taak van de witte occultisten
van de witte occultisten. Zij zijn alleen geïnteresseerd in de ontwikkeling
en bevrijding van alle wezens die mens zijn en
kameraden van de mens. Daarom geven ze alleen instructies
hoe men zijn krachten kan trainen om samen te werken.
werken. Daarom plaatsen ze onbaatzuchtige
onzelfzuchtige toewijding en offerbereidheid
boven alle andere vermogens. Ze wijzen niemand ronduit af, want zelfs de meest
zelfs de meest egoïstische kan zichzelf zuiveren. Maar hij die alleen voor zichzelf zoekt
zal, zolang hij dat doet, niets vinden onder de occultisten.
niets vinden. Zelfs als zij hun hulp niet aan hem onttrekken;
hij, de zoeker, onttrekt zich aan de vruchten van de
hulp. Wie daarom werkelijk de instructies van de
de instructies van de goede geheime leraren volgt, zal, na het oversteken van de
de eisen van de grote Wachter begrijpen;
Maar wie deze instructies niet volgt, moet niet hopen dat hij ooit de Thora zal bereiken.
hopen dat hij ooit de Drempel door hen zal bereiken.
door hen. Hun instructies leiden naar goed of
of tot helemaal niets. Voor een begeleiding naar egoïstische
en naar een louter leven in de bovenzinnelijke wereld ligt buiten de
wereld ligt buiten de grenzen van hun taak.
Deze is vanaf het begin voorbestemd om de leerling weg te houden van de
de leerling weg te houden van de bovennatuurlijke wereld totdat hij deze betreedt met de wil tot
binnengaat met de wil tot toegewijde samenwerking.
 
uit GA10
LEVEN EN DOOD.
DE GROTE BEWAKER VAN DE DREMPEL
naar inhoudsopgave update

zaterdag 21 oktober 2023

Armageddon

.Waar is Armageddon?

Vlakbij Megiddo, in het noorden van Israël, bevindt zich een niet al te hoge berg die De Berg van Megiddo genoemd wordt. Of, in het Hebreeuws, Armageddon. Bij die berg zal volgens het negentiende hoofdstuk van het bijbelboek Openbaring de laatste, kosmische veldslag op aarde plaatsvinden.

Bijbel

De plaats en bijbehorend dal wordt meermalen genoemd in de Bijbel, in Zacharia 12:11 wordt het Megiddon genoemd.

Nieuwe Testament

In Openbaring 16:16 is het de plek waar de eindstrijd zal plaatsvinden.



verwant";


donderdag 19 oktober 2023

Manicheïstische legende over goed en kwaad

.Achter het manicheïsche grondbeginsel over goed en kwaad ligt er een kosmische mythe. De mythe verhaalt hoe eens de geesten der duisternis het Lichtrijk wilden bestormen. En zij kwamen inderdaad tot aan de grens van het Lichtrijk, maar tegen het Lichtrijk zelf vermochten zij niets. Om die daad van agressie wilde het Lichtrijk nu de geesten der duisternis bestraffen, maar in het Lichtrijk was er niets kwaadaardigs, er was alleen maar goedheid. Daarom konden de geesten der duisternis slechts bestraft worden met iets goeds, en de geesten van het Lichtrijk namen een deel van hun eigen wezen en vermengden dit in het rijk der Duisternis ...

De diepe zin die in deze legende ligt" zegt Rudolf Steiner (in GA 93), " is dat het Lichtrijk niet door straf maar door mildheid zal overwinnen; niet door het boze te weerstreven, maar door zich met het boze te vermengen, om dit laatste als zodanig te verlossen. Doordat een deel van het licht in het boze binnendringt, wordt het boze getransformeerd tot het goede

.Efeziërs 5:11 - 14 ‘Slaper, word wakker! Sta op uit de dood en de Christus zal u licht geven.’

.Efeziërs   5:11 - 14   HTB 
[11] Doe niet mee aan de zinloze praktijken die bij de duisternis horen, maar stel ze aan de kaak. [12] De dingen die de goddelozen stiekem doen, zijn zo schandelijk dat wij daaraan zelfs geen woorden vuil moeten maken. [13] Maar als het licht op hen valt, worden ze ontmaskerd. [14] Alles wat openbaar wordt, is licht. Zo staat het ook geschreven: ‘Slaper, word wakker! Sta op uit de dood en de Christus zal u licht geven.’

https://bible.com/bible/75/eph.5.11.HTB



naar inhoudsopgave update

de mensheid zal nieuwe krachten ontdekken.

.Vandaag de dag is de mensheid nog maar net begonnen de natuurkrachten dienstbaar te maken aan zichzelf. Dit zal al heel anders worden in de nabije toekomst en in de komende eeuwen. Mensen zullen de krachten van stromend water onttrekken en er diensten aan verlenen; ze zullen de machtige krachten die in de zonnestralen liggen in immense spiegels vangen en leren gebruiken; ze zullen de krachten in de aarde leren beheersen, die nu door vulkaanuitbarstingen worden losgelaten en door een machtig geestwezen in het binnenste van de aarde worden geschapen; de meest wonderbaarlijke machines zullen door mensen worden uitgevonden om al deze opgewekte krachten ten dienste van de mensheid te stellen, ja ze zullen de magnetische kracht van de hele aarde beheersen. [...]

Toen in zeer oude tijden de veranderingen van de aarde nodig waren, kantelden de krachten van de goden de as van de aarde; in de komende tijden zal de mensheid in staat zijn de as van de aarde te draaien.

Bron (Duits): Rudolf Steiner - GA 264 - Zur Geschichte und aus den Inhalten der ersten Abteilung der Esoterischen Schule 1904 - 1914 (blz. 210-211) - München, 10 of 11 november 1905


.De waarheid kan vele vormen aannemen

.De waarheid kan vele vormen aannemen

Er is geen absolute waarheid - elke waarheid heeft op een bepaald moment haar eigen missie. We praten vandaag over antroposofie, maar we weten dat we in de toekomst, als we herboren worden, iets heel anders zullen horen en in een heel andere verhouding tot elkaar zullen staan.

Laten we onze blik terugwerpen op een tijd waarin we misschien zelfs toen al bijeen waren in een streek in Noord-Europa, waar mensen zich verzamelden rond een Druïdenpriester die hen de waarheid meedeelde in de vorm van mythen en legenden. Als wij toen niet naar hem hadden geluisterd en als hij onze ziel niet had beïnvloed, zouden wij nu niet in staat zijn om de waarheid te begrijpen die de antroposofie ons nu in een andere vorm brengt. Wanneer wij herboren worden, zullen wij de waarheid in een andere en hogere vorm horen spreken. De waarheid evolueert, net als al het andere in de wereld. Het is de vorm van de goddelijke Geest, maar de goddelijke Geest heeft vele vormen. Als we ons dit kenmerk van waarheid goed eigen maken, zullen we er een heel andere relatie mee krijgen. We zullen zeggen: We leven inderdaad in de waarheid, maar die kan vele vormen aannemen.

Bron: Rudolf Steiner - GA 95 - Aan de poorten van de geesteswetenschap - Lezing XI: De post-Atlanteïsche cultuur-tijdperken - Stuttgart, 1 september 1906

Goden en techniek.

.Want elke ingewijde weet, en wist, dat de Goden die zij vereerden en met wie zij in de oude mysteriën communiceerden - en met wie men natuurlijk nog steeds kan communiceren - dat die Goden niets zo erg haten als, bijvoorbeeld, een locomotief of een auto. Dat is voor hen iets afschuwelijks. Die Goden zeggen,
"Wij moeten niet alleen verdragen dat Ahriman de aarde machinaal heeft gemaakt; nu komt daar nog bij dat de mensen het werk van Ahriman imiteren. Onze taak om Ahrimans inspanningen te vernietigen is al groot genoeg en nu hebben we daar nog al die stoommachines, al die elektrische machines en al die troep bij die ook vernietigd moeten worden."

GA 212. De menselijke ziel in relatie tot wereldevolutie - De menselijke ziel in relatie tot zon en maan


For every initiate knows, and did know, that those Gods they venerated and communed with in the ancient mysteries — and with whom one can naturally still commune — those Gods hate nothing so much as, for example, a locomotive or a motor car. That to them is something dreadful. Those Gods say,
“Not only must we endure that Ahriman has made the earth machinelike: now added to that, human beings are imitating the work of Ahriman. Our task in destroying Ahriman's endeavors is great enough and now we have in addition all these steam engines, all these electric machines and all that trash which has to be destroyed as well.”

GA 212. The Human Soul in Relation to World Evolution — The Human Soul in Relation Sun and Moon

  objectively; he is not in the habit of doing so. He is aware of all that which I referred to yesterday as the up-surging waves of instinctive life — urges, cravings and passions — in fact, all emotions in general. But he is little inclined to look at these in an objective way because when he observes himself all that emerges are just these cravings. Through education they often become refined, but it is still instinctive life that wells up. On the other hand, man forms at least some ideas concerning the external world in which he is not personally involved; these ideas therefore have a certain objectivity.

There are many people who do not care for such objective ideas; they prefer to keep to what is subjective and personal. However, modern cultural life brings up in every field such objective concepts concerning external nature and has done so for centuries. These concepts about the world fill man's inner being. Whether it is only a little local paper he reads or one of the Sunday supplements, he is learning, in both, to look at the world according to such concepts. He is not aware that, even from the smallest publication, he absorbs a natural-scientific view of the world, but he does so nonetheless. So it can be said that the only thing that really occupies man today is the external world. I am not saying this in criticism of individuals. It is more a criticism of the age; or, better said, a characterization of the age, for there is no point in criticizing. The whole situation is simply a necessary outcome of the time. People today are so little interested in man as such that it has become a matter of indifference whether a living actor is seen on the stage or a specter on the cinema screen. In reality, it naturally does make a considerable difference. But today there is no deep fundamental feeling for this difference. If there were, then there would also be more concern for the considerable part played by the cinema and similar phenomena in the decline of our civilization.

In a certain sense, it is of particular importance, if our insight is firmly rooted in Anthroposophy, that we accept this modern approach in which, disregarding the inner reality of external nature, we formulate faithful copies of her. Perhaps you are aware of how scientifically scrupulous Anthroposophy does just that, by declining every kind of hypothesis about the phenomena of nature. On the contrary, we remain in our phenomenalism, as it must be termed, strictly within the phenomena themselves — that is, within what nature conveys — and that we allow the phenomena to explain themselves, in the Goethean sense. We do not think into them all kinds of atom-bombardment or atom-splitting and the like, as is usually done nowadays because of the inertia of old habits. When we speak about external nature, on the basis of Anthroposophy, it is essential that we do not hypothetically add anything to what the phenomena themselves reveal.

Modern technology is an example of how not to think anything into the phenomena. It has arisen with the natural- scientific world view in recent times. When we utilize nature's laws in technology we actually create the phenomena ourselves. True, something is left out of account in the phenomena, in electricity, for example, of which the modern researcher says that he uses it, but does not know what it is. He speaks similarly about all nature forces such as heat and light, etc. In other words, there is always an element which is not explained. However, what really matters in technology is that which we want to control. And as it is we ourselves who put everything together in the experiments, we can survey every detail.

Through initiation within the mysteries it was learned that the external world had not originated from the Gods. This was accepted more and more as a fundamental objective truth. The Gods had intended quite a different world.

A particular event had caused man to sink down into a world not at all willed by the Gods. If time allowed, it could be shown that all ideas concerning the fall of man — his expulsion from paradise — stem from the recognition that the world around him is not a world created by the Gods.

Attempts were made to discover the will of the Gods in regard to the world they had not created, and it was realized that what the Gods wanted was the disintegration, the annihilation of that world. This fact, too, the initiates in ancient times had to face. The Gods whom they reached up to revealed that their decision regarding this world was its destruction. Yet the initiates also knew that man, in order to become independent, had at some time to derive his human knowledge precisely from the world which the Gods found ripe for extinction.

In the early Greek mysteries this knowledge was understood in a specific way. There the aim was to interpret the world through art. At that time there was no inkling of a natural-scientific approach such as we have today. Through plastic art and particularly through the Greek tragedy — in fact, through art in general — the aim was to create something through man which, though associated with this world, nevertheless transcended it. The initiated Greek said to himself: The world I see around me with its trees, its springs and so on, all this will disintegrate; however, what from this world has been secreted into a Venus de Milo, a Zeus or Athene, or into the dramas of Sophocles, will surely pass over from the realm of the visible into the invisible. The thoughts which had gone into a work of art would remain and would secure the continuation of the earthly world — which otherwise might disappear completely — even if the earth itself disintegrated.

Already the very early Greeks, at the time when art still proceeded from the mysteries, visualized that the world must be saved through art. For the world, though derived from the Gods, had absorbed a content which the Gods themselves wished destroyed. Certain fundamental facts of science were fully known to the initiates; this can be proved even historically. Certainly we have added much by way of technical construction in the course of recent centuries, particularly the 19th Century. But certain fundamental things which are still operative in technology were well known to the initiates of old. They knew much more than can be derived from what they told others who were not initiated. This knowledge led the initiates in the mysteries to say: If by combining natural forces we simply put together something technically we shall have something in the nature of a machine. We shall be making something which will be destroyed together with that aspect of the earth which the Gods themselves wish annihilated. For every initiate knows, and did know, that those Gods they venerated and communed with in the ancient mysteries — and with whom one can naturally still commune — those Gods hate nothing so much as, for example, a locomotive or a motor car. That to them is something dreadful. Those Gods say, “Not only must we endure that Ahriman has made the earth machinelike: now added to that, human beings are imitating the work of Ahriman. Our task in destroying Ahriman's endeavors is great enough and now we have in addition all these steam engines, all these electric machines and all that trash which has to be destroyed as well.”

dinsdag 17 oktober 2023

.Hij is een gewoon mens zoals iedereen.

.Hij is een gewoon mens zoals iedereen.

We dringen door in de spirituele wereld door verbeelding, inspiratie en intuïtie. Dit is hoe we onszelf onderdompelen in de spirituele wereld door de transformatie van de ziel. Het kan niet bereikt worden door lege zinnen of betekenisloos mystiek gepraat over jezelf verliezen in dit of dat, maar alleen door echt serieus te werken aan de ziel. - Als we dit stadium bereikt hebben - en we hoeven het geen hoger stadium te noemen dan ons gewone leven, maar slechts een ander soort kennis - hebben we een heel andere relatie tot de uiterlijke wereld dan zonder deze kennis.
Hoewel het voor velen van jullie wel bekend is na alle lezingen die ik hier heb gegeven, wil ik toch terloops vermelden dat het niet zo is dat een geesteswetenschapper een geesteswetenschapper is vanaf het moment dat hij wakker wordt totdat hij gaat slapen, zoals bijvoorbeeld een scheikundige een scheikundige is, zelfs als hij niet in zijn laboratorium is. In de tijd dat de geesteswetenschapper niet in de geestelijke wereld is ondergedompeld, is hij een gewoon mens zoals ieder ander. Hij leeft van nature volgens wat de buitenwereld van hem verlangt. Het is een grote vergissing om je voor te stellen dat de geesteswetenschapper een ander mens wordt. In de buitenwereld ontstaan veel misverstanden over verschillende soorten samenlevingen omdat hun leden voortdurend suggereren dat zij een hoger soort mens zijn. Dit is nogal onverantwoordelijk en hier zeker niet bedoeld. Wat bedoeld wordt is dat we in bepaalde levensstaten de ziel trainen om de spirituele wereld binnen te gaan, en dat tijdens deze staten, in deze toestand van de ziel, de ziel een andere relatie tot de buitenwereld heeft dan normaal, zelfs wat betreft de subtielere verschillen in het leven.
https://rsarchive.org/Lectures/ReinImmort/19180424p01.html



maandag 11 september 2023

Vooruitblik geboorte.

.over de geestelijk gehandicapte mede mens het volgende om eens te overdenken.

Vooruitblik geboorte.

Wie Glocken schwirren die sich verkörpern wollenden Astralleiber an den Lebensäther heran und bilden nun einen neuen Ätherleib.
Wenn nun der Mensch mit seinem zukünftigen Ätherleib sich verbindet, dann tritt ein Moment der Schau ein, geradeso wie er vorher beim Tode auf sein vergangenes Leben zurückschaute. Das
drückt sich aber nun ganz anders aus, nämlich als ein Vorausschauen in die Zukunft, ein Vorauswissen. Bei etwas psychisch veranlagten Kindern kann man manchmal in der frühesten Zeit solche
Erzählungen hören, solange noch nicht die materialistische Kultur auf die Kinder gewirkt hat. Ein Vorausschauen des Daseins ist das. Das sind zwei wichtige, wesentliche Momente, denn sie zeigen uns,
was der Mensch, wenn er herunterkommt, um sich zu inkarnieren, mit sich bringt. Wenn er gestorben ist, ist das Wesentliche eine Erinnerung. Wenn er sich reinkarniert, ist das Wesentliche eine
Zukunftsvision. Diese beiden verhalten sich zueinander wie Ursache und Wirkung. Alles was der Mensch im letzten Moment des Todes erlebt, ist die Zusammenfassung aller vorhergehenden Leben. Diese
werden im Devachan aus einer Vergangenheitssache in eine Zukunftssache umgearbeitet. Diese beiden Momente können einen wichtigen Fingerzeig geben für ganz bestimmte Zusammenhänge in zwei oder
mehreren aufeinander folgenden Inkarnationen.
GA 93a blz.159

etwas Analoges zu dem Moment auftritt, wo er diesen ablegt. In diesem Augenblick hat der Mensch dann eine Art Vorschau über sein kommendes Leben, so wie er im Augenblick des Todes eine Rückschau auf das verflossene Leben hatte. Diese Vorschau aber vergißt der Mensch, weil die Konstitution seines physischen Leibes noch nicht geeignet ist, diese Vorschau gedächtnismäßig zu behalten.“ (Lit.:GA 100, S. 99f)

Kurz bevor unser Ätherleib in den physischen Leib eintaucht, tritt aber noch ein wichtiges Ereignis ein. Wir erhalten durch unseren Ätherleib eine überblicksartige Lebensvorschau auf unser künftiges Erdendasein, die uns in groben Umrissen zeigt, welche Schicksalsaufgaben wir uns für diese Inkarnation vorgenommen haben. Das ist das spiegelbildliche Erlebnis zum dem Lebenspanorama des vergangenen Lebens, das wir kurz nach dem Tod erleben. Die Vorschau auf das künftige Leben kann gelegentlich einen solchen Schock auslösen, dass der Mensch vor der Inkarnation gleichsam zurückzuckt und sich nur ungenügend mit der physischen Grundlage verbindet. Das führt dann zu den verschiedenen Formen der geistigen Behinderung, die immer ihre Ursache darin hat, dass sich die höheren Wesensglieder nicht genügend bzw. nicht richtig inkarnieren

Nun kommt ein außerordentlich wichtiger Moment, ebenso wichtig wie der Moment nach dem Tode, wo man sein ganzes vergangenes Leben als Erinnerungsbild sieht. Wenn der Mensch in seinen Ätherleib hineinschlüpft und noch nicht den physischen Leib hat — es ist dies nur ein kurzer Moment, aber von höchster Wichtigkeit —, da hat er eine Vorschau auf das nächste Leben; nicht auf alle Einzelheiten, es ist nur ein Überblick über all das, was ihm bevorsteht im künftigen Leben. Da kann er sich sagen — er vergißt es wieder bei der Einkörperung —, er hat vor sich ein glückliches oder ein unglückliches Leben. Nun kommt es vor, wenn ein Mensch viele schlimme Erfahrungen im früheren Leben gemacht hat, daß er einen Schock bekommt und nicht hinein will in den physischen Leib. Das kann bewirken, daß er wirklich nicht ganz hineinrückt in denselben und so die Verbindung nicht ganz hergestellt ist zwischen den verschiedenen Leibern. Das ergibt dann Idioten in diesem Leben. Es ist das nicht immer der Grund zur Idiotie, doch häufig. Die Seele sträubt sich gleichsam, physisch verkörpert zu werden. Ein solcher Mensch kann sein Gehirn nicht richtig gebrauchen, weil er nicht richtig hineingeschaltet ist. Nur wenn der Mensch sich richtig hineingebären läßt in sein physisches Werkzeug, kann er es richtig gebrauchen. Während der Ätherleib sonst nur ganz schwach hinausragt, kann man bei den Idioten oft Teile des Ätherleibes wie einen weit über den Kopf hinausragenden ätherischen Lichtschein sehen. Wir haben da einen Fall, wo etwas, was das Leben seiner physischen Betrachtung nach unerklärlich läßt, erklärt wird durch die Geisteswissenschaft." (Lit.: GA 99, S. 49ff) 

Men heeft het werkelijk niet nodig zijn verstand bijzonder in te spannen om schijnbare weerleggingen te vinden voor beweringen die de onderzoeker doet over bijzondere samenhangen tussen de afzonderlijke aardelevens van de mensen. Ja, het is ook niet bijzonder moeilijk om veel op dit gebied te bespotten, aangezien het toch tot de “verborgen diepten van het bestaan” behoort en het er ten opzichte van het gangbare denken gemakkelijk zonderling uit kan zien.

Als bijvoorbeeld de geesteskenner zegt: het komt voor dat een mens in een aardeleven zwakzinnig of krankzinnig was, zich echter juist door zijn ervaringen als krankzinnige, waarop hij na de dood terugblikt, zich voor een volgend aardeleven de krachten eigen maakt voor een filantropisch genie, dan zullen mensen met een bepaalde gezindheid om zo’n bewering natuurlijk lachen en er de spot mee drijven; wie echter door een blik op het ware geesteswetenschappelijke onderzoek en de daarmee noodzakelijk samenhangende gevoelsstemming van de onderzoeker, een begrip krijgt voor de diepe ernst, waarop een dergelijke uitspraak gebaseerd is, van de geestelijke arbeid, waarmee men zo’n uitspraak aan de ziel ontworstelt, die zal het lachen en de spot vergaan.

Bron: Rudolf Steiner – GA 35 – Philosophie und Anthroposophie, Gesammelte Aufsätze 1904 – 1923  (bladzijde 165)  
naar inhoudsopgave update

Ik-begrip

.Dieser Ich-Begriff macht vielen Menschen Schwierigkeit. Es ist uns ja klar geworden, daß sich das Ich des Menschen herausentwickelt hat aus einer Gruppenseelenhaftigkeit, aus einer Art umfassenden All-Ichs, aus dem es sich herausdifferenziert hat. Unrichtig wäre es, wenn der Mensch wieder das Verlangen haben würde, mit seinem Ich unterzugehen in irgendein Allbewußtsein, in irgendein Gesamtbewußtsein. Alles, was den Menschen streben läßt, sein Ich zu verlieren, mit ihm aufzugehen in ein Allbewußtsein, ist ein Erzeugnis der Schwäche. Nur der allein versteht das Ich, der da weiß, daß, nachdem er sich dieses Ich errungen hat im Laufe der kosmischen Entwickelung, es nunmehr unverlierbar ist, und der Mensch muß vor allen Dingen nach der starken Kraft streben, wenn er die Weltenmission versteht, dieses Ich immer innerlicher, immer göttlicher zu machen. Die wahren Anthroposophen haben nichts von jener Phrase in sich, die da immer wieder betont das Aufgehen des Ichs in einem All-Ich, das Zusammenschmelzen in irgendeinen Urbrei. Die wahre anthroposophische Weltanschauung kann nur als Endziel die Gemeinschaft der selbständig und frei gewordenen Iche, der individuell gewordenen Iche hinstellen. Das ist ja gerade die Erdenmission, die sich durch die Liebe ausdrückt, daß das Ich dem Ich frei gegenüberstehen lernt. Keine Liebe ist vollkommen, die hervorgeht aus Zwang, aus dem Zusammengekettetsein. Einzig und allein dann, wenn jedes Ich so frei und selbständig ist, daß es auch nicht lieben kann, ist seine Liebe eine völlig freie Gabe. Das ist sozusagen der göttliche Weltenplan, dieses Ich so selbständig zu machen, daß es aus Freiheit selbst dem Gott die Liebe als ein individuelles Wesen entgegenbringen kann. Es würde heißen, die Menschen an Fäden der Abhängigkeit führen, wenn sie irgendwie zur Liebe, wenn auch nur im entferntesten, gezwungen werden könnten." (Lit.: GA 104, S. 156f)

In der indisch-theosophischen Tradition wird das Ich annähernd als Kama-Manas bezeichnet, worunter aber mehr das im Egoismus verhärtete niedere Selbst verstanden wird, das Ego, das vornehmlich in der Verstandes- oder Gemütsseele auflebt. Ich und Ego müssen aus geisteswissenschaftlicher Sicht ganz klar voneinander unterschieden werden. Das Ich bildet den unsterblichen Kern des Menschen, während das Ego in seinen vergänglichen leiblichen Hüllen lebt und damit der Sterblichkeit unterliegt.

Das Ich als solches ist nicht als ein irgendwie und irgendwo Vorhandenes fassbar, sondern kann nur in seiner unmittelbaren schöpferischen Tätigkeit, durch die es sich primär selbst beständig neu erschafft, erfahren werden. Durch seine Leibeshüllen ist der Mensch ein Geschöpf höherer Mächte, durch sein Ich jedoch freier Schöpfer seiner selbst.



Wenn sich der Mensch auf Erden inkarniert, bildet er die Ich-Organisation (auch Ich-Träger oder Ich-Leib genannt) als das höchste der vier grundlegenden Wesensglieder des Menschen und als Quelle des Ich-Bewusstseins aus. Im Ich-Erleben empfindet sich der Mensch als unteilbare Ganzheit, als Individualität oder Monade, die den bestimmenden Mittelpunkt seiner irdisch verkörperten Persönlichkeit bildet und von hier aus nicht nur die Seelenkräfte des Denkens, Fühlens und Wollens leitet, sondern allmählich auch seine leiblichen Wesensglieder vergeistigt und dadurch in seine unsterbliche Individualität integriert. Zuerst wird der Astralleib zum Geistselbst umgewandelt - das Ich ist schöpferisch geworden im Seelisch-Astralischen und dadurch zum höheren Ich aufgestiegen. Später lernt das Ich, auch den Ätherleib zum Lebensgeist und zuletzt sogar den physischen Leib zum Geistesmenschen umzuformen. Seine Schöpferkraft ist dann auch vollbewusst im Lebendigen und im Physischen tätig. (manas-biddhi-atma)

„Für große Geister ist der Augenblick, in dem sie zum ersten Mal im Leben das «Ich» in sich erfahren, sich zum ersten Mal dessen bewußt werden, etwas Bedeutungsvolles. Jean Paul erzählt dieses Geschehnis von sich. Er stand als kleiner Knabe einmal an einer Scheune im Hofe; da erlebte er zum ersten Mal sein Ich. Und so klar und feierlich war ihm dieser Augenblick, daß er davon sagt: «Wie in das verhangene Allerheiligste habe ich da in mein Innerstes hineingeblickt.» Die Menschen haben sich durch viele Rassen hindurch entwickelt und haben sich bis zur atlantischen Zeit alle so objektiv aufgefaßt; erst während der atlantischen Rasse entwickelte sich der Mensch dahin, daß er zu sich «Ich» sagen konnte. Die alten Juden haben das in eine Lehre gefaßt.

Der Mensch ist durch die Reiche der Natur hindurchgegangen. Das Ich-Bewußtsein ging zuletzt in ihm auf. Astral-, Äther- und physischer Leib und das Ich bilden zusammen das pythagoräische Quadrat. Und das Judentum fügte zu diesem das göttliche Selbst hinzu, das von oben herunter zu uns kommt, im Gegensatz zu dem Ich von unten. So war aus dem Viereck ein Fünfeck entstanden. So empfand das Judentum den Herrn seines Volkes, und etwas Heiliges war es daher, den «Namen» auszusprechen. Während andere Namen, wie zum Beispiel Elohim oder Adonai mehr und mehr populär wurden, durfte nur der gesalbte Priester im Allerheiligsten den Namen «Jahve» aussprechen. Zur Zeit Salomos war es, daß das alte Judentum zur Heiligkeit des Jahve-Namens kam, zu diesem «Ich», das im Menschen wohnen kann. Die Aufforderung Jahves an die Menschen müssen wir als eine solche nehmen, die den Menschen selbst zu einem Tempel des heiligen Gottes gemacht wissen wollte. Jetzt haben wir eine neue Auffassung von der Gottheit erhalten, die nämlich: den Gott, der in der Brust des Menschen, im tiefsten Heiligtum des menschlichen Selbst verborgen ist, zum moralischen Gott zu machen. Der menschliche Leib wurde so zu einem großen Sinnbild für das Allerheiligste.“ (Lit.:GA 93, S. 143f)

Ein symbolischer Ausdruck für den Menschenleib, in dem das Ich im Allerheiligsten leben kann, ist etwa die Arche Noah als Vorstufe und dann der salomonische Tempel mit der Bundeslade, die im Allerheiligsten aufbewahrt wird.

„... wenn der Mensch sich zu dieser Entwicklungsstufe gebracht hat, dann spricht sein Selbstbewußtsein in einer ganz anderen, in einer neuen Weise zu ihm. In das verhangene Heiligtum unseres Inneren blicken wir dann in einer ganz neuen Weise. Der Mensch nimmt sich dann wahr als einen Angehörigen der geistigen Welt. Er nimmt sich dann wahr als etwas, was rein und erhaben ist über alles Sinnliche, weil er Lust und Leid im sinnlichen Sinne abgelegt hat. Dann vernimmt er ein Selbstbewußtsein in seinem Inneren, welches so zu ihm spricht, wie die mathematischen Wahrheiten interesselos zu ihm sprechen, aber so zu ihm sprechen, wie mathematische Wahrheiten auch in anderem Sinne sprechen. Mathematische Wahrheiten sind nämlich wahr mit einem Ewigkeitssinn. Was uns in der unsinnlichen Sprache der Mathematik vor Augen tritt, das ist wahr, unabhängig von Zeit und Raum. Und unabhängig von Zeit und Raum spricht dasjenige in unserem Inneren zu uns, was dann vor unserer Seele auftritt, wenn sie sich hinauf geläutert hat zu Lust und Leid an geistigen Dingen. Dann spricht das Ewige mit seiner Ewigkeitsbedeutung zu uns.“ (Lit.:GA 52, S. 201f) 
naar inhoudsopgave update

.Groei en ritme.

.Groei en ritme.

Mij overkwam het dat mijn duimnagel helemaal inscheurde tot aan het vlees. Dat is natuurlijk lastig en in het begin compenseerde ik dat door een pleister eroverheen te plakken. Maar langzamerhand begon de scheur zich te herstellen. Nieuwe nagel groeide aan of beter gezegd de oude nagel groeide weer heel. Wat bleek nu dat proces duurde 9 maanden. Dezelfde tijd als de groei van een baby in moeders buik. Daar had ik nooit bij stil gestaan! Haargroei gaat bijvoorbeeld veel sneller. Ik heb daar geen getallen van maar de kapster ziet mij toch wel eens in de 6 weken en dan zijn er toch wel centimeters bijgekomen. Er zijn dus bepaalde groeiritmes. Een bekende is het 7 jaar ritme na geboorte , tandenwisseling met 7 en geslachtsrijpheid met 14 jaar (gemiddeld genomen dan).
De cellenstructuur van ons lichaam blijkt ook om de 7 jaar van materie gewisseld te zijn. 7 jaar geleden bestond ons lichaam uit andere materie. En toch voelen we ons dezelfde, wat ervoor pleit dat we niet ons lichaam  "zijn" maar deze "hebben" Door o.a. groei en uitscheiding (haren, nagels, huidschilfers , ontlasting, zweet ed) vind dit proces plaats. Vergelijk maar eens een baby met een 7 jarige. Maar dit proces speelt ook bij volwassenen alleen niet zo duidelijk zichtbaar. Voor botten schijnen andere wetten te gelden overigens en misschien voor hercencellen en zenuwcellen ook wel. In ieder geval doen "levende" cellen wel mee aan dit groeiritme. Het veelbetekenende woord "stofwisseling" word hier ook wel voor gebruikt. De groei loopt van binnen naar buiten wat eerst in ons inwendige zat beland uiteindelijk bij de huid.
Huidafschilfering schijnt ook aanzienlijk te zijn.
De ritmen van het menselijke lichaam als microkosmos correleren ook aan macrokosmische ritmes.
We kennen het dag en nacht ritme. En het ritme van de 7 dagen in de week. De 4 weken die een maand vormen waarmee de menstruatie of maanstonde van de vrouw samenhangt. Dan het ritme van de seizoenen die 3 maanden duren en het jaarritme van 12 maanden waarbij de aarde een volle omwenteling om de zon heeft gemaakt. Kleiner is ons adem en hartslagritme en groter ons incarnatieritme. Maar toch is er een correlatie met de macrokosmos al is die niet meer zoals vroeger 1 op 1.
De volgende getallen zijn ongeveer en afgerond.
We ademen 18 keer per minuut en een factor 4 hoger is onze hartslag 72x
Omgerekend per dag ademen we 25920 keer (18×60×24).
Gemiddeld werden we 72 jaar oud dat werd de patriarchen leeftijd genoemd. Tegenwoordig beginnen we meer en meer van deze wetmatigheden af te wijken.
De zon doorloopt een omwenteling door de dierenriem van 25920 jaar dat word een platonisch jaar genoemd. In elk der 12 dierenriemtekens verwijlt de zon 2160 jaar. (25920/12)
Vlgs Steiner is de tijd van het reincarnatie interval 2160 jaar of preciezer 1080 jaar een keer als vrouw en een keer als man.
Onze ademhaling per uur bedraagt 18x60= 1080.
Er zijn dus grote macrokosmische ritmen en daarmee corresponderende microkosmische ritmen.
De getallen 7 en 12 spelen daarbij een belangrijke rol.
7.
7 kleuren van de regenboog en 7 tonen in een octaaf. 7 jaarsritmen van de groei. Het scheikundige elementensysteem kent ook een 7-voud. De week met 7 dagen die elk naar een hemellichaam zijn vernoemd.
7 chakras.

12
De 12 maanden, de 12 meridianen van de acupunctuur, de 12 stammen Israels de 12 dierenriemtekens, de 12 apostelen. 12 uren per dag en nacht.
Onze hele tijdrekening is op 7 en 12 gebaseerd.

Dit zijn zomaar enkele feiten die ter overdenking aanleiding kunnen geven. Naar believen kunnen de voorbeelden ook vermeerderd worden. 
naar inhoudsopgave update

Karma - Helen Keller en Anne Sullivan

.Karma.

Over karma is al veel geschreven. Het is onlosmakelijk verbonden aan reïncarnatie.
Het mooist is als karma niet alleen maar een mooie theorie is maar dat het ook praktisch toepasbaar in het leven van alledag geïntegreerd kan worden. Het leert je dan de wereld beter te begrijpen.
Soms lees je biografieën van mensen en dan leent zich zo'n biografie om karmische motieven te ontdekken.
Hieronder (link) is het levensverhaal van Helen Keller verwoord. Ze was als kind zowel blind als doof maar toen kwam er iemand in haar leven Anne Sullivan die haar potentieel wist te ontsluiten.

https://www.flowmagazine.nl/levenslessen/het-bijzondere-leven-van-helen-keller-en-haar-teacher-anne-sullivan.html?referrer=https%3A%2F%2Fwww.google.com%2F

En dat potentieel was heel wat. Dat is in het artikel na te lezen.
Helen heeft later heel veel betekend voor de doven en de blinden in de wereld
Rudolf Steiner heeft op haar opmerkzaam gemaakt en daaruit kun je opmaken dat Helen een ingewijde was die karmisch voor een heel zwaar lot had gekozen. Maar zonder Anne Sullivan zou dat niet tot uiting zijn gekomen.
Als men zo'n lot leert kennen kan dat een stimulans zijn om een eventueel eigen zwaar lot beter onder ogen te zien.

meer nog:

donderdag 31 augustus 2023

.Bijna dood ervaringen.

.Bijna dood ervaringen.

Tegenwoordig horen we daar veel over vooral door de stand van de medische wetenschap die mensen die dreigen te sterven toch weer kunnen reanimeren.
In een rechtbank is het zo dat als verschillende getuigen van een voorval hetzelfde beweren dat dat dan rechtsgeldig word bevonden. De bijna dood ervaringen zijn zo talrijk en de verklaringen van de getuigen zo eensluidend dat dat al een belangrijke indicatie is voor de werkelijkheid ervan. Boeken van Pim van Lommel, George Ritchie en Sabom en Moody en vele anderen geven getuigenis van deze ervaringen.
Iris Paxino is ook een belangrijke bron.
In vroeger tijden in de inwijdingsscholen kende men dit fenomeen ook maar men paste de bijna dood ervaring bewust toe. Onder leiding van een hierophant en 12 helpers werd een persoon met zijn levenslichaam los gemaakt van zijn fysieke lichaam. Ziel en geest van de persoon de inwijdeling kon dan naar de geestelijke wereld toe en daar bovenzinnelijke waarnemingen doen. Ondertussen zorgden de mensen bij het lichaam dat dat in leven bleef en dat de inwijdeling beschermd werd tegen demonische invloeden.. Als de persoon dan terugkeerde op aarde in zijn lichaam werd ervoor gezorgd dat zijn belevenissen in de geestelijke wereld zich in het fysieke lichaam afdrukten zodat deze ze zich kon herinneren. Zoiets gebeurde ook bij de doop door onderdompeling. De opwekking van Lazarus is in die zin de laatste van de oude mysteriën maar tevens ook de eerste van de nieuwe mysteriën.
Wat vroeger mysterie geheim was is dus nu openbaar geworden. De helper is geen hierophant op aarde maar een lichtgestalte in de geestelijke wereld. Naarmate deze belevenissen toenemen en er dus meer getuigenissen van een geestelijke wereld komen zal het materialisme langzaam gaan afbrokkelen.




Steiner in zijn tijd meldde al deze bijna dood ervaringen. Niet met medische oorzaak maar door bijv. ongelukken. Een mens valt van een berghelling en denkt dat hij sterft. Dan ziet hij in een luttele seconde zijn hele leven aan zich voorbijtrekken. Het levenstableau genoemd. Daarin alle belevenissen in de tijd van ongeluk tot geboorte in 1 enkel perspectivisch beeld. Hij valt dan op een tak en sterft niet. Het levenstableau hangt er mee samen dat het menselijk levenslichaam (etherlichaam) tevens drager is van alle herinneringen. Als tijdens zo'n val het etherlichaam dan los van het fysieke lichaam komt dan worden deze herinneringen niet chronologisch maar allen tegelijk zichtbaar. Tijd word dan tot ruimte.

naar inhoudsopgave update